maandag 23 mei 2011

Jelle - redt het Songfestival

Op het Museumplein – Ajax werd gehuldigd, het bier vloog met blikje en al over mijn hoofd, fans beklommen uitzinnig de daken van de keurige Gabriël Metsustraat – trof het idee mij als de bliksem: ik moest een column schrijven over het Eurovisie Songfestival.
Ja, juist nu! Toegegeven, de laatste keer dat ik naar het Songfestival keek, was met Ruth Jacott. En mijn zus en haar vriend lachten mij hard uit, omdat ik dacht dat dit jaar de Toppers namens Nederland zouden meedoen. Het festival kan mij niet zo heel erg boeien.
Tot ik las dat Nederland niet alleen de finale niet haalde, maar van alle B-landen ook nog eens onderaan was geëindigd, en dat gaat mij te ver. De komende week zal er een clubje van mensen praten over wat er misging, en hoe het beter kan. Volgend voorjaar zullen allerhande mensen weer allerhande adviezen geven, maar dan is het al te laat. Daarom schrijf ik nu deze column, terwijl ik bij deze plechtig beloof er nooit meer over te schrijven.
Hoe Nederland in 2012 het songfestival gaat winnen, in vier simpele stappen:
1. Laat het Nederlandse volk niet meer kiezen wie er naar Azerbeidzjan gaat. Dat werkt niet. Nederlanders kiezen iets wat zij zelf leuk vinden, niet wat de rest van Europa leuk zal vinden. Nederland is sinds de moord op Fortuyn in zichzelf gekeerd, en heeft geen flauw idee wat er verder in Europa speelt. Een slechte raadgever.
2. In plaats daarvan: stel een raad van wijze mannen en vrouwen aan, die uiteindelijk bepaalt wie er namens Nederland mee gaat doen. Mensen die verstand hebben van muziek, en het verkopen van muziek, en het maken van spektakel. In Nederland, en over de grenzen. Als voorzitter stel ik Marc van der Linden voor, die niet alleen in de showbizz zit, maar ook een Oost-Europadeskundige is. En dan kom ik gelijk op het belangrijkste punt:
3. Begrijp Oost-Europa. Hou op met zeuren over oneerlijk stemmen, en accepteer dat daar de meeste stemmen zitten. Deze raad van wijzen maakt een reis langs Moskou, Bakoe en Kiev. Ga een paar bruiloften af, bestudeer de lokale Idols-variant. Voel de hartstocht, het drama en de kitsch. Want wie de harten van Oost-Europeanen wint, die wint het festival.
4. Doe maar gek, want het kan niet gek genoeg. Dit druist tegen alles in wat Nederlands is, maar het zal aanslaan ten oosten van de Oder. Ik stel het volgende voor: volgspot op een vleugel zonder pianist. Maar schijn bedriegt: Wibi Soerjadi springt met een salto uit de vleugel en speelt een romantische ballad. De ballad eindigt als housenummer, met dj Tiësto die speelt op een draaitafel van ijs. Ali B rapt het refrein: één en dezelfde regel in alle talen van de EU. Tijdens het hele nummer houden Ruud Gullit, Robin van Persie en Wesley Sneijder een balletje hoog.
Als Nederland deze stappen volgt, dan sta ik over een jaar weer op het Museumplein. En dan wacht ik geduldig tot Wibi Soerjadi uit zijn vleugel springt.

In: Parool 14 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 16 mei 2011

Jelle - kijkt het liefst naar Salto

AT5 dreigt failliet te gaan en dat is natuurlijk heel erg. AT5 hoort bij Amsterdam, met lekker lullig Amsterdams nieuws, opgelezen door een nieuwslezer die zo erg loenst dat je werkelijk geen woord hoort van wat ze nou eigenlijk zegt. Maar terwijl elke dag wel een protestactie wordt georganiseerd voor AT5 wil ik graag een lans breken voor de meest ondergewaardeerde tv-zender van Amsterdam: Salto.
In mijn studententijd werkte ik bij het lokale Groningse radiostation OOG Radio. In de loop van de middag gingen we eens bedenken wat wij die avond zouden maken. Bij gebrek aan ideeën ging één van ons naar de dichtstbijzijnde
Albert Heijn en haalde een leuke advertentie van de muur. Die nietsvermoedende adverteerders belden wij dan, live in de uitzending. Zo was er een vrouw die gratis dwergkonijntjes in de aanbieding had, en dan vroegen wij of er rond kersttijd al wat vlees aan zou zitten. Dan volgde een tirade in plat Gronings.
Hoeveel luisteraars wij hadden, weet ik niet. Het waren er hooguit honderd en ik denk eerder tien. Maar we maakten ons programma met een bezieling alsof heel Nederland had afgestemd op OOG. Diezelfde bezieling is er bij Salto. Als ik langs de 975 kanalen op mijn televisie zap, blijf ik altijd hangen bij de twee salto’s. Het is de ideale televisie voor als je ’s nachts halfdronken thuiskomt. Salto is de essentie van Amsterdam, en waar ik steeds minder van zie op straat: het is rommelig, anarchistisch en kosmopolitisch.
Je heb het kunsthoekje. Ik kan mij bijvoorbeeld een film herinneren van een naakte vrouw die een uur lang emotieloos in een bakkerij stond, met een enorme bal deeg die telkens uit haar handen dreigde te glippen, wat steeds niet helemaal gebeurde. De rest van de bakkerij werkte door, alsof het volkomen normaal was dat die vrouw er stond.
Dan heb je de buitenlander-tv, waar je nog wat van opsteekt ook. Deze maand keek ik naar een Hindoestaan die verslag deed uit Zuid-India, en een vreemd lang shot van een Antilliaans gezin op een bankstel waarvan iedereen op de jongste na voortdurend in huilen uitbrak. Zoals vaker op Salto verstond ik niet waar het over ging, maar dat maakt het ook wel weer interessant. Ik vermoed dat zij een kerstwens doorgaven aan hun familie op de Antillen, omdat ze dit jaar geen geld hadden om erheen te reizen.
Het is niet altijd even goed, en soms is het heel erg slecht, maar het is in ieder geval origineel en met bezieling gemaakt, en met weinig geld. Ik adviseer alle omroepbazen in deze tijden van bezuinigingen een paar uur naar Salto te kijken, om te zien waar het nou aan ontbreekt in Hilversum.

In: Parool 7 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 9 mei 2011

Keukenyoga

Ik heb in Amsterdam vaak het gevoel dat mensen wat agressief zijn omdat iedereen op elkaar gepropt zit. Aan de grootte van de stad kan het niet liggen; in Moskou wonen zestien miljoen mensen, maar nooit stopte een auto omdat ik het lef had met mijn hoofd te schudden. Wel in Amsterdam. Een auto sneed mij op de Hoogte Kadijk. Met wat incidenten achter de rug was ik wijs genoeg om niets tegen de man te roepen. Ik schudde mijn hoofd en fietste verder. Maar het schudden van mijn hoofd was kennelijk genoeg om de man kwaad te maken. Hij trapte op de rem, gooide zijn deur open en riep allemaal dingen die tegenwoordig heel erg normaal zijn om tegen een vreemde te roepen.
Dus besloot ik weer met yoga te beginnen, als medicijn tegen de Amsterdamse road rage. In Moskou had ik een dvd met de titel AM yoga. Elke ochtend een andere yogaoefening, het leek mij een belachelijke onderneming, maar ik vind dat je alles een keer moet proberen. Uiteindelijk deed ik de oefeningen met een religieuze regelmaat. Ik deed ze ’s ochtends in mijn piepkleine Russische keukentje, als mijn vriendin nog lag te slapen. Op het scherm van mijn laptop deed yogi Rodney Yee zijn oefeningen aan de rand van de Grand Canyon. Aanvankelijk gingen de oefeningen niet zo geweldig. Op een bepaald moment tijdens de maandagoefening zegt Rodney: “Als je met je vingertoppen de grond niet kan raken mag je ook je enkels aanraken.” Bij mij kwamen ze niet verder dan mijn knieën (vanwaar ik alsnog vrij uitzicht had op de kakkerlakken onder mijn fornuis). Aan iedereen die nog steeds denkt dat yoga iets vaags en spiritueels is, kan ik vertellen: de spierpijn is echt.
Toen ik uit Rusland terugkeerde naar Amsterdam bleek yoga ineens hipperdehip en was de stad bezaaid met yogastudio’s. Ik besloot een les te proberen bij Bikram Yoga op de Ceintuurbaan. Ik was een half uur te vroeg, maar de klas zat al bijna vol. Met vijftig man zaten we in een kleine ruimte op elkaar gepropt, en alleen via een paar spiegels kon je de instructeur ontwaren. Een paar keer stootte ik het meisje naast mij aan, een paar keer vlogen wat zweetdruppels over mij heen van een fanatieke yogi die voor mij stond.
Ik liet de yogalessen dus maar zitten. Ik kwam er meer gespannen uit dan ik er in ging, en dat kan niet de bedoeling zijn. Diep in mijn rommelkast vond ik de dvd. En sinds kort kruip ik ’s ochtends weer stilletjes uit mijn bed naar de keuken, zonder kakkerlakken, maar met Rodney en zijn Grand Canyon.

maandag 2 mei 2011

Niemandsland

Het terras van de Hema in de Kalvertoren heb ik nooit begrepen. Terrassen bestaan omdat je er in het zonnetje kan zitten. Niet alleen bevindt dit terras zich in een gebouw, het bevindt zich ook nog eens in de kelder van de Kalvertoren. Als je de roltrap omlaag neemt naar de Hema biedt dit terras een scharrige aanblik. Hier zit nooit iemand, behalve wat verdwaalde toeristen en duiven.
Op één man na dan. Een half jaar geleden merkte ik hem voor het eerst op. De man zat er ontspannen en genietend bij, alsof hij eigenlijk met zijn koffie in de lentezon op de Piazza Navona zat. Sindsdien kijk ik elke keer als ik in de Kalvertoren ben of de man er zit. En of ik nou in het weekend kom of door de week: de man zit er. Ik kon er niets van maken. De man zag er veel te net uit voor een zwerver, te ontspannen voor een shopper, en te gelukkig voor een gek.
Vorige week, ik had indexkaartjes gekocht voor mijn Hindilessen, zette ik mij over mijn schroom heen en vroeg de man of ik bij hem mocht zitten. Hij gebaarde naar de stoel tegenover hem, met een vanzelfsprekendheid alsof wij een afspraak hadden. Ik haalde een koffie en toen deed hij zijn verhaal. Vijf jaar geleden belandde hij bij toeval op dit terras, met zijn zoontje, schuilend voor een regenbui. De volgende dag kwam hij weer met zijn zoontje. De derde dag kwam hij alleen, en sindsdien zit hij min of meer elke dag op dezelfde plek. Soms van ’s ochtends vroeg tot sluitingstijd, soms maar voor een paar uur. Hij zit en observeert het stukje van de roltrap naar de Hema. ‘Het niemandsland’, noemde de man het. En voegde eraan toe: “Soms zou ik wel eens een boom willen zijn.” Dit zei hij op een manier waarop het niet gek klonk, wat ik knap vond.
Anderhalf uur praatten wij verder. Over andere, warmere landen, waar het volstrekt normaal is om zonder enig doel elke dag urenlang op dezelfde plek te zitten. Dat ik vroeger na het eten naar de A10 fietste die toen werd aangelegd, en uren naar het asfalt kon staren. Ik was er niet speciaal gelukkig, en het gaf mij geen filosofische openbaringen, maar voor mijn gevoel was het gewoon de juiste plek. We kwamen erachter dat wij persoonlijk heel erg veel dingen gemeen hebben. Al die tijd zat ik met mijn gezicht naar de Hema. De man gebaarde dat ik naast hem moest komen zitten, met zicht op de roltrap en de enorme lichtkoepel die mij nog nooit was opgevallen. Eigenlijk was het wel een lichte en geborgen plek, hier in de buik van de Kalvertoren. Tevreden nam ik de roltrap omhoog. Ik had mijn schroom overwonnen en een vriend erbij, en ook nog eens een vriend waar je altijd terecht kan.

In: Parool 29 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

dinsdag 26 april 2011

Droger

Mijn tante Liesje was meer dan een tante. Anderhalf jaar nadat zij is overleden, moet ik nog steeds de neiging onderdrukken haar nummer te bellen als er iets aan de hand is. Ze was een beetje onze moeder. Zo gingen wij twee keer per jaar met haar kleren kopen. Wij gingen dan eerst naar de C&A, en binnen een half uur waren voor mij alle kleren voor de winter of de zomer ingekocht. De rest van de dag besteedden wij met het vinden van de kleren voor mijn twee oudere zussen, wat een stuk ingewikkelder was. Uren stond ik in winkels te wachten waar mijn zussen eindeloos twijfelden tussen die trui met groene neonkleuren of toch die met blauwe neonkleuren (het waren de jaren tachtig). Nog steeds lopen de rillingen over mijn lijf als ik in de Kalverstraat langs kledingzaak Het Bos loop, waar wij een keertje voor mijn gevoel drie volle dagen doorbrachten. Na deze ellende nam Liesje ons mee naar de Hema, waar wij kroketten met brood aten, het hoogtepunt van de dag.
Het moment dat wij het huis van mijn tante leeg moesten halen viel samen met het moment dat ik weer terugkeerde naar Amsterdam. Het was logisch dat ik een deel van de huisraad zou overnemen. Dus gingen de bankstellen, koelkast, oven, droger en een gigantisch televisiemeubel, dat ik samen met mijn tante had gebouwd, naar mijn nieuwe huis.
Dat was, eerlijk gezegd, niet allemaal even handig. Het televisiemeubel bleek niet door het trappenhuis te passen, en moest ik op straat zetten. Andere spullen bleek ik bij nader inzien niet echt nodig te hebben, maar ik weigerde ze weg te gooien. De ingebouwde koelkast liet ik eruit slopen om plaats te maken voor mijn tantes koelkast. De ingebouwde oven was lastiger; daarom heb ik tot op de dag van vandaag twee ovens in mijn piepkleine keukentje.
Een plek voor een eventuele afwasmachine offerde ik op voor de droger van mijn tante. Het probleem met de droger is alleen dat hij niet droogt. Ik ‘gebruik’ hem nu al een jaar, en een jaar lang haal ik kleren uit de droger die nog steeds min of meer nat zijn. Ik kies standaard voor het heetste programma, maar het mag niet baten. De natte kleren leg ik in mijn kast in de stille hoop dat ze daar nog wat verder drogen. Dat gebeurt niet, met het gevolg dat ik rondloop in klamme T-shirts die nog een beetje stinken ook. Nu ik met het lekkere weer alles buiten kan hangen, is die oude droger nog overbodiger. Het is dus tijd om het grof vuil te bellen. En dit klinkt idioot, maar dat valt mij zwaar.

In: Parool 23 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 18 april 2011

Ayla en Jondalar

Ooit reed ik met mijn vader dwars van oost naar west door de Verenigde Staten. Ergens in de Blue Ridge Mountains van Virginia kwamen wij een wielrenner tegen die elke heuvel door zijn vrouw omhoog werd gereden in de auto. Bovenop de heuvel stapte de man op zijn fiets en zoefde naar beneden, waar zijn vrouw stond te wachten om hem de volgende heuvel op te rijden. Wij vonden dat verschrikkelijk, en dat heeft vast te maken met onze calvinistische volksaard: dat je alleen recht hebt op iets moois als je eerst hebt geleden. Dan kun je je natuurlijk weer afvragen waarom het calvinisme uitgerekend in Nederland zo aansloeg. Dat heeft volgens mij met het unieke weer te maken. Nederlanders worden voor een korte periode van zonnig weer altijd gestraft met een lange periode van wind, slagregens en natte zadels.
Hoe dan ook, met die instelling las ik toen ik jong was De stam van de holebeer van de Amerikaanse schrijfster Jean Auel. Het is een zeer dik en zeer middelmatig boek over de lotgevallen van Ayla en Jondalar, en speelt zich af in het stenen tijdperk. Er gebeurde natuurlijk heel weinig in die tijd, dus met moeite worstelde ik mij door de hoofdstukken, waar soms pagina’s werden gewijd aan het plukken van bessen of het oversteken van een stroomversnelling. Als beloning kreeg ik de scènes met Ayla en Jondalar, als ze eenmaal in de grot terugkeerden van de jacht.
Internet was er niet in die grot, laat staan televisie, dus vermaakten Ayla en Jondalar zich uitsluitend met elkaar. Dat werd allemaal zeer expliciet beschreven. En zeer uitgebreid: een seksscène nam gemakkelijk twaalf bladzijden in beslag (ik moet overigens de eerste mannelijke schrijver nog tegenkomen die dat doet). Natuurlijk las ik als tienjarige deze passages met oortjes die echt rood werden, en nam alle zwerftochten en medicinale korstmossen die de rest van het boek vulden op de koop toe.
Vervolgens verslond ik ook nog De vallei van de paarden, De mammoetjagers en Het dal der beloften, en toen was het klaar. Ayla en Jondalar hadden kennelijk alle hoeken van de grot wel gezien. Dacht ik. Maar nu, na twintig jaar, heeft Jean Auel een nieuw deel geschreven: Een vuurplaats in steen. Ik heb het boek gelijk gekocht. Zodat ik, als het weer dagenlang regent, kan lezen hoe Ayla bij die stenen vuurplaats, in het flakkerende licht van een smeulend vuur voor Jondalar staat en haar gordel losgespt, waar een gedroogde otter met kruiden aan hangt. En vervolgens langzaam haar tuniek van zich afwerpt. En haar beenkappen, wat dat ook mogen zijn.

In: Parool 16 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 11 april 2011

Beatrixpark

Op de eerste mooie voorjaarsdag ging ik met mijn vader wandelen in het Beatrixpark. Het viel ons allebei op dat er veel mensen in het park waren, wat ongebruikelijk is. Bij de meeste Amsterdamse parken is het eerder andersom: in het Sarphatipark zal je op een zonnige zondag geen grassprietje zien, zo veel mensen zijn er, maar in het Beatrixpark kun je gewoonlijk een rondje lopen zonder iemand tegen te komen. Toen ik jong was, kwamen wij er vaak en ik vond het soms een beetje een enge plek, omdat het er zo uitgestorven was.
In de middag las ik een voorpublicatie van een boek over de Noord/Zuidlijn in Het Parool met de veelzeggende kop ‘Elite Zuid duwde metro De Pijp in’. Het gebeurt niet vaak, maar bij het lezen van het stuk viel mijn mond open van verbazing. Wie van de hoed en de rand wil weten, moet het boek van Bas Soetenhorst maar kopen. Maar in een notendop: oorspronkelijk zou de lijn een halte hebben aan de rand van het Beatrixpark, aan de RAI-kant. Dan zou het RAI-publiek mooi gebruik kunnen maken van het Beatrixpark. Deze variant zou 150 miljoen euro goedkoper zijn, de bouwellende zou veel beperkter zijn tot vooral de achterzijde van het Beatrixpark, waar geen kip in de buurt woont (wel wat parkieten). Door een geraffineerde lobby van bewoners uit Zuid werd de metro naar de Ferdinand Bolstraat verplaatst. De straat is er eigenlijk te smal voor, dus moesten de tunnels onder elkaar worden aangelegd, wat moeilijker en duurder is en een langere bouwtijd vergt.
Nu begrijp ik dus waarom ik al jaren om de Ferdinand Bolstraat heen moet fietsen. Soms moet ik er toch zijn, als ik iets moet kopen bij de Kijkshop bijvoorbeeld, en ga ik daarna langs bij de moeder aller Febo’s.
Als ik daar dan mijn kroketje sta te eten met mijn neus voor het smalle fietspad waar iedereen zich doorheen perst en daarachter een enorme hijskraan, word ik gelijk claustrofobisch. Ik probeer mij dan voor te stellen hoe het zou zijn om daar te wonen.
Een kind in de Ferdinand Bolstraat dat zes jaar oud was bij het begin van de werkzaamheden, is 21 jaar als de metro eenmaal rijdt. Het brengt zijn hele jeugd door met bouwellende op een armbreedte afstand. Zodat, begrijp ik nu, een handjevol mensen in Zuid kunnen genieten van hun mooie en uitgestorven Beatrixpark.

In: Parool 9 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

dinsdag 5 april 2011

Kinderstrikje

Voor de eerste keer naar een filmpremière: een handleiding.
Black tie betekent dat je een smoking aan moet trekken. Koop een goedkope smoking, huren is duur, na drie keer dragen heb je het geld er al uit. Begin niet aan een echt strikje, dat is veel te ingewikkeld. Maar denk ook niet dat een voorgestrikt ‘kinderstrikje’ makkelijk is. Doe dat strikje dus niet op het laatste moment om. Mocht je dat toch doen: maak het vast met een knoop en knip de rest eraf.
Als het vrouwelijk gezelschap hakken draagt die hoger zijn dan haar voet lang is: neem een taxi. Maar dit blijft natuurlijk wel Nederland waar niemand gek doet: zelfs bij een filmpremière mag een taxi niet de Reguliersbreestraat inrijden. Hij zal stoppen op de Amstel, waardoor je heel erg glamoureus samen door een achenebbisj pissteegje moet steken. Daar kom je erachter dat je geen kauwgum bij je hebt. Dat is jammer, want je hebt net Bretonse viskoekjes gegeten. In het steegje staan echter twee hangjongeren die er dreigend uitzien, maar je een pepermuntje aanbieden uit een enorme snoepzak.
Na de rode loper pak je een glas champagne en loop je een kwartier voor de voorstelling naar boven. Op een groepje meisjes na die vrijkaartjes hebben gekregen omdat ze zijn gerold in Tuschinski is de zaal nog leeg. Maar daardoor kun je wel de beste plaatsen uitkiezen van de zaal, pal achter Carice van Houten, die in de film een Zuid-Afrikaanse dichteres speelt.
Na afloop van de film is de presentatie in handen van een journalist die een baanbrekend boek over de Nederlandse journalistiek heeft geschreven. Hij doet alsof hij heel erg gewoon is, maar trekt juist daardoor alle aandacht naar zichzelf, in plaats van naar de schitterende film die we zojuist hebben gezien. Hij zegt bijvoorbeeld: “Ik heb geen flauw idee waarom ze mij voor deze première hebben gevraagd.” En: “Ik hoor hier een bruggetje te maken naar het volgende onderwerp, maar ik weet niet wat voor bruggetje.” Vervolgens vraagt de journalist aan Carice van Houten: “Als je personage uit de film een dier zou zijn, wat voor dier zou dat dan zijn?” Als Carice van Houten – terecht – weigert daar een antwoord op te geven, en de journalist een minuut lang blijft proberen een antwoord te krijgen op deze kennelijk urgente vraag en je niet meer weet waar je je plaatsvervangende schaamte moet laten: vouw je handen voor je gezicht alsof je heel geconcentreerd luistert, terwijl je je wijsvingers in je oren doet.
Ga naar afloop naar de wc om je kinderstrikje weer goed te doen, praat, eet en dans, tot je er zwetend achter komt waarom die smoking zo goedkoop was: hij is van polyester. Loop vervolgens naar de fietstaxi’s op het Rembrandtplein. Het is een ontzettend romantische rit naar huis, dus dat de fietsende Rus veel te veel geld vraagt, maakt niets uit.

In: Parool 2 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

dinsdag 29 maart 2011

Ardennen-test

De ruimte waar ik zat leek sprekend op een Russische stolovaya: een deprimerende kantine waar het meeste meubilair, en sommige kruidenpotjes in de keuken, nog stammen uit de Sovjet-Unie. Alleen was het op deze februari-avond niet -30, maar plus 30 graden. Na een lange busreis vond ik het enige restaurant in het dorp. Er flikkerde een tl-balk, rond de balk vloog een enorme mot. De serveerster maakte mij duidelijk dat ik mijn avondeten minstens twee uur van tevoren had moeten bestellen. Het enige wat ze nog hadden waren twee roti-broodjes en een pannetje met linzen, waar ik al een uur en een kwartier op zat te wachten.

De enige andere mensen die zo idioot waren om hier te eten was een Duits stelletje. Ik kon niet verstaan waar het over ging, maar het was duidelijk dat ze ruzie hadden. De volgende ochtend zat de jongen in zijn eentje in dezelfde ruimte met zijn ontbijt: een roti-broodje en wat linzen. Ik ging bij hem zitten. Hij vertelde mij dat ze nog maar twee maanden samen waren, en hadden besloten samen een reis naar een avontuurlijk en exotisch land te maken. Dat bleek geen goed idee: zijn vriendin had zojuist het eerste vliegtuig richting Heimat genomen.

Een verre reis maken als je elkaar nog maar net kent is een zeer riskante onderneming. Voor iedereen met dit soort plannen: doe eerst de Ardennen-test. Ga een lang weekend met je nieuwe vlam buiten het seizoen naar de Ardennen, ergens in de buurt van Spa en Stavelot. Zorg dat het alle dagen druilerig doorregent. De bed and breakfast kostte een godsvermogen, maar al het geld is uitgegeven aan gouden ornamenten en purperen doeken in de kamer; zeep, handdoeken en wc-papier ontbreken. Elke ochtend zit je met de vrouw des huizes aan tafel die haar dochter aan een stuk door uitscheldt en in het Frans tegen je blijft praten, terwijl je al meerdere keren hebt duidelijk gemaakt dat je geen Frans spreekt. Overdag is het weer zo slecht dat je samen maar een grottencomplex in duikt, die grotendeels wordt bevolkt door kinderen met een poepluier.

's Avonds eet je een vieze pizza op een terras, waar je hardnekkig blijft zitten onder een parasol in de stromende regen, terwijl je je afvraagt wat je in vredesnaam de resterende drie dagen gaat doen. Kortom, c'est pas du romantique, maar dat is ook precies de bedoeling. Was het lange weekend ondanks de tegenslagen grappig en zelfs bij vlagen romantisch? Gefeliciteerd, jullie zijn klaar voor het grotere werk. Leek de vakantie meer op een Ardennen-offensief? Jullie passen prima bij elkaar. Maar ga niet samen naar een exotisch en avontuurlijk land.

In: Parool 12 maart 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

woensdag 23 maart 2011

CO2-karma

Even een update van mijn twintig jaar oude Jaguar: hij rijdt nog prima. Ik heb hem nog maar één keer naar de garage gebracht en dat kwam omdat ik vond dat je wel degelijk met je antenne omhoog door de wasstraat kan rijden. Ik kreeg hem niet helemaal omlaag en de antenne zag er stevig genoeg uit. En die zwabberdingen zien er altijd zo zacht uit! De man van Loogman waarschuwde mij nog, maar mijn koppigheid won. Binnen een seconde vloog de antenne eraf.
Verder heeft iemand een diepe kras in de zijkant gemaakt over de volle lengte. En blaast de ventilatie op willekeurige momenten met een willekeurige warmte. Maar het belangrijkste: hij rijdt nog steeds als een vliegend tapijt.
Wel zit ik nu met een nieuw probleem: echt zuinig is de Jaguar niet, ik heb niet voor niets twee uitlaten. Op een koude februari-ochtend komt er zoveel rook uit dat de auto mij doet denken aan de Hoogovens die plotseling tussen de duinen opdoemen. Daar zat ik over te piekeren, tot ik op een artikel stuitte dat ging over de CO2-overschotten die worden veroorzaakt door de vleesindustrie. Wat blijkt: het is beter voor het milieu om als vegetariër een jaar rond te rijden in een Hummer, dan een jaar te fietsen en vlees te eten. En dan zwijg ik nog over de boeren en scheten die koeien laten, die vol zitten met methaan, het allerergste broeikasgas.
Daarom ben ik sinds een paar maanden een parttime vegetariër. De extra uitlaat aan mijn auto compenseer ik met de twee dagen in de week dat ik geen vlees eet. En daarmee is de cirkel rond: ik ben vegetarisch opgevoed. Toen ik een kind was wist ik niet beter. Regelmatig kwamen vrouwen in ons huis groenten koken. Met als dieptepunt een macrobiotische vrouw die in de achtertuin wat bladeren bij elkaar scharrelde en met een komkommer in de oven deed. Op mijn zestiende namen vrienden mij mee naar de McDonald’s, en sindsdien eet ik vlees.
Ik verblijf op dit moment tijdelijk in een land waar bijna iedereen vegetarisch is. Het eten is zo lekker, origineel en avontuurlijk dat ik geen seconde vlees mis. Vlees eten is helemaal niet erg, maar een beetje minder kan best. En het is ook nog eens goed voor uw CO2-karma. Dus mocht u van plan zijn met uw Landrover naar Oostenrijk te rijden, of heeft u een winteravond doorgebracht op een terras op het Spui onder een straalkacheltje, zeg ik: geen nood, broodje falafel.


In: Parool 5 maart 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

dinsdag 22 maart 2011

Afhaalchinees

Op de PvdA stemmen is als eten halen bij de Chinees: van tevoren vind je het een reuze goed idee, en na afloop zit je veel te vol (je hebt ook nog die gebakken bananen besteld) en dan denk je: gadverdamme, wat heb ik gedaan? Zo gaat het bij alle verkiezingen, en altijd ben ik na afloop teleurgesteld.
Dit keer door een ex-burgemeester die is vergeten hoe je moet vechten. Dus had ik besloten om bij de volgende verkiezingen voor het eerst van mijn leven eens op een andere partij te stemmen. GroenLinks leek mij wel wat. De pacifisten waren erin opgegaan, en dat vond ik wel sympathiek. Ik bedoel: wat hebben wij eigenlijk aan een leger? En ik ben echt niet
naïef: IJsland en Costa Rica hebben al jaren geen leger en ondanks alle mooie geisers en stranden valt niemand die landen binnen.
Uitgerekend nu heeft GroenLinks het initiatief genomen een nieuwe missie naar Afghanistan te sturen, nadat Nederland zich na lang wikken en wegen had teruggetrokken. Ze noemen het een politietraining, maar dat is een term die veel te overzichtelijk is voor een land dat op instorten staat.
GroenLinks valt dus af.
Wat blijft over? Ik stem niet op one-issuepartijen (behalve de nog op te richten antiscooterpartij), dus dan vallen de Onafhankelijke Senaatsfractie (lokale belangen) en de PVV (wereldwijd emiraat) af. De Partij voor de Dieren krijgt dus ook niet mijn stem. Bovendien ben ik voor het fokken van walvissen op industriële schaal, en daar zullen ze vast moeilijk over doen. Een kip doden vind ik even erg als een walvis doden, maar als het toch moet: dood dan een walvis, zit een stuk meer vlees aan, is mijn gedachtegang.
Ik dwaal af. Ik ben tegen partijen met een religieuze inslag, dus vallen CDA, SGP en ChristenUnie ook af. Ontzettend jammer. De VVD vergeet ik even voor het gemak, dus blijven over: SP en D66. D66 is voor het referendum, en dus voor de macht van de meerderheid en dus voor de doodstraf, dus dat gaat ook niet. De SP is op zich wel een aardige partij en de partijleider vind ik wel een goeiige lobbes. Maar hun lijsttrekker heet Tiny Kox, en ik vind niet dat mannen Tiny moeten heten. Ik raak ervan in de war. Zo ken ik ook een vrouw die Joost heet. Stemmen is ook een beetje je hart volgen, vind ik. Doe er niet moeilijk over, heeft u een partijprogramma gelezen?
Dus in godsnaam maar weer de PvdA. Ik hoop vurig dat ik er niet een afhaalchineesgevoel aan overhoud. Anders gaat mijn stem bij de volgende verkiezingen naar de antiscooterpartij.

In: Parool 24 februari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 21 maart 2011

Bonne soirée

De avond ervoor had ik een Russische vriend aan de lijn. Hij wilde weten hoe het ervoor stond in het paradijs Nederland. Ik vertelde hem dat ik een stukje had gelezen over ambulancepersoneel dat lastig gevallen werd terwijl zij het leven van mensen probeerden te redden. “Waarom worden ze dan lastig gevallen?” vroeg hij. Daar kon ik ook geen antwoord op geven.
De volgende ochtend stond ik vroeg op om de trein naar Parijs te nemen. Ik liep naar buiten en zag de vuilniswagen achteruit mijn doodlopende straatje inrijden. Op de zijkant van de vuilniswagen stond de tekst ‘Tegen agressie wordt onmiddellijk aangifte gedaan.’ Terwijl de vuilnismannen mijn zeer bejaarde kerstboom in de wagen gooiden, vroeg ik mij af op welke manier een vuilnisman agressie op zou kunnen wekken.
In de metrowagon was het vol met passagiers van de ochtendspits, en iedereen perste zich langs geïrriteerde reizigers naar buiten. Ik moest denken aan een week ervoor. Bij het naderen van de volgende halte vroeg ik aan de vrouw voor mij of zij er misschien uit moest. Dit is normaal in de Moskouse metro; als die persoon er niet uit moet doet hij of zij een stapje opzij, zodat niet iedereen zich op het laatste moment door de menigte hoeft te dringen. Ik legde dit uit aan de vrouw, maar zij zei verontwaardigd dat ik maar moest wachten, waardoor ik mij op het laatste moment uit de trein moest wringen en iedereen begon te schelden.
Op het perron had ik nog net genoeg tijd om een kopje koffie te kopen in de kiosk op het perron. Een conducteur maakte een praatje met de koffieverkoopster. Ze vroeg hoe het ging, hij antwoordde: “Nou, wel ok. Maar vorige week ben ik twee keer in mijn gezicht gespuugd.” De verkoopster knikte en keek de man aan alsof hij het over een spoorwijziging had.
De rest van de dag bracht ik in het Parijse appartement door met het lezen van het boek Talk to the hand. The utter bloody rudeness of everyday life. Het lag er op een tafel alsof het voor mij bedoeld was. Pas ’s avonds ging ik buiten een wandelingetje maken. Ik liep langs een telefooncel waar iemand met isolatiemateriaal een soort huisje van had gemaakt. Net toen ik mij afvroeg hoe je staand kan slapen, kwam er een zwerver naar mij toe en vroeg om wat centimes. In mijn beste Frans antwoordde ik dat ik zonder geld een wandeling was gaan maken. De zwerver keek mij vriendelijk aan, zei “Bonne soirée” en stapte de telefooncel in.

In: Parool 17 februari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

dinsdag 15 februari 2011

Miss Prosecco

Afgelopen weekend ging ik maar eens mijn Dirktas met foto’s doorspitten. Voor een interview had ik wat oude vakantiefoto’s nodig, en van het één kwam het ander en nu ligt mijn hele woonkamer vol met stapeltjes foto’s van een hele hoop verschillende vakanties, met de bedoeling ze in te plakken. Eigenlijk ben ik er al weer een beetje op uitgekeken, maar kan ik door die stapeltjes al een paar dagen niet aan de eettafel zitten. Ik weet niet hoe ik uit deze status quo kom. Uiteindelijk zullen alle foto’s wel weer ongeordend in de Dirktas verdwijnen.
Enfin, bovenop de stapel Amsterdam-Zuid lag een foto van mijn oppaskind, Joris Lam. Als ik daar kwam oppassen, hadden we altijd de grootste lol. Ik kan mij nog herinneren dat ik een heel goedkope digitale camera had. Samen liepen we naar het Museumplein met een frisbee. We gooiden de frisbee in de lucht, maakten er vage foto’s van met mijn camera en postten die dan op websites van ufo-spotters.
Toen Joris een jaar of twaalf werd, verloren wij elkaar uit het oog. Via via hoorde ik dat Joris in de tussentijd uit de kast was gekomen, om beter te zeggen uit de kast, door de kamer, en op de straat. Ik bedoel, hij blogt onder de naam Miss Prosecco. Sindsdien duikt Joris regelmatig op in de media. Hij schijnt in een programma te figureren dat Bij ons in de PC heet, waarmee hij een rel veroorzaakte door te zeggen: “Ikea is eigenlijk net een terrasje. Heerlijk. Lekker kijken naar dikke tienermeiden achter een buggy, die een halfbloedje voortduwen. Dan kom je terug van Ikea weer Amsterdam-Zuid in en denk je: eindelijk weer mooie mensen.” Bij SBS zag ik hem langskomen bij de top-25 van meest opvallende persoonlijkheden. En laatst stond hij op de voorpagina van Het Parool, waar hij leiding gaf aan een pro-bontdemonstratie.
Ik heb het idee dat Joris met volle teugen geniet van alle aandacht, op de biografie van zijn Twitterpagina staat ‘als het per se moet ben ik ook nog wel eens te porren voor een tv momentje’. Dat is zijn goed recht. Maar het blijft natuurlijk wel mijn oppaskind, dus kan ik het toch niet laten om een advies te geven: televisieroem is misschien verslavend, maar vaak zo vergankelijk als de bubbels in een glas prosecco. Wat minder tv-momentjes is echt niet erg, helemaal als je nog maar negentien bent. De wereld is groter dan Amsterdam-Zuid, studeer, reis rond! En mocht je daar echt geen zin in hebben: ik ben altijd beschikbaar om weer te gaan frisbeeën op het Museumplein. Ik garandeer je de volledige aandacht van ufo-spotters wereldwijd.

In: Parool 12 februari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 7 februari 2011

Maandverband

Ik zag de jongen scharrelen bij het vitaminenschap van een Etos in de Jordaan. Ik kom vaker bij deze Etos, het is een sympathieke winkel. Laatst zei een van de verkoopsters tegen een vrouw die een antirimpelcrème wilde kopen: “U bent nog te jong om deze crème te gebruiken.” Sindsdien is het mijn favoriete drogist.

De jongen was een jaar of elf en had een rood hoofd. Hij keek geconcentreerd naar de verschillende doosjes vitaminen, maar het was duidelijk dat hij niet voor de vitaminen kwam. Het is het gedrag van pubers die condooms gaan kopen bij de drogist: eerst wat andere spullen kopen, dan valt het minder op is de gedachte. Maar de jongen leek mij te jong voor condooms. Bovendien kun je die tegenwoordig zonder schaamte via internet bestellen.

Ik moest denken aan toen ik zo oud was als de jongen. Af en toe, als een van mijn zussen zo’n last had van ongesteldheid dat zij het huis niet uit kon, stuurde ze mij eropuit om maandverband te kopen. Het is de harde wereld van een moederloos gezin. Gespannen liep ik dan naar de Portegiesdrogist in de Beethovenstraat. In die tijd was de nouveau riche nog niet neergestreken in de Beethovenbuurt en had je gewoon nog een drogist in de straat.

Binnen wachtte ik tot er wat minder mensen bij de kassa stonden en vulde intussen een zakje met snoep. Wie denkt dat ik maandverband ging halen omdat ik zo’n goed mens was, heeft het mis: ik eiste van mijn zusjes altijd twee kwartjes snoepgeld. Als er geen klanten meer waren, rende ik met de snoep en een pakje maandverband naar de kassa, waar ik gelijk om een zakje vroeg. Door het zakje heen kon je het maandverband nog steeds zien, en als ik dan de straat overstak was ik ervan overtuigd dat de ogen van alle passanten op dat zakje gericht waren en dat ze dan dachten: Wat een rare jongen, die loopt rond met maandverband!

En ja hoor, de jongen griste ook een pakje maandverband uit het schap en sloot aan in een lange rij. Amateur. Ik sloot achter hem aan. Terwijl hij dichter bij de kassa kwam, werd zijn hoofd zo mogelijk nog roder en rode plekjes verspreidden zich over zijn nek. Toen hij eenmaal aan de beurt was en de caissière geheel gedachteloos het maandverband scande zonder hem ook maar aan te kijken, stond hij op het punt van huilen en piepte tegen de caissière: “Het is niet voor mij!”

In: Parool 5 februari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 31 januari 2011

Zeil

Nog nooit in mijn leven heb ik meegedaan aan een vrijgezellenfeest. Op de enige bruiloft was ik de getuige bij een huwelijk tussen twee vrouwen, dus een vrijgezellenfeest zat er voor mij niet in. Het is een magere score, voor 32 jaar leven. Niemand om mijn heen schijnt het nut in te zien van trouwen. Op Russische bruiloften ben ik wel vaak genoeg geweest, daar wordt nog naar hartenlust getrouwd, ook als je iemand bijvoorbeeld twee maanden kent. Vaak loopt het uit op een scheiding, bijvoorbeeld twee maanden later. Ik vroeg een Russische vriendin eens waarom de meeste Russen in het gemeentehuis, maar niet voor de kerk trouwden. Haar onvergetelijke antwoord: “Als je voor de kerk trouwt, dan is het voor altijd.”
Afgelopen zaterdag belandde ik in de karaokebar Casablanca op de Zeedijk. Met vrienden hadden wij op de Nieuwmarkt gegeten en alle drie hadden we wel zin in karaoke. Een maand eerder hadden we bij mij thuis karaoke gezongen, maar de bedoeling is natuurlijk dat er ook mensen zijn die tandenknarsend luisteren naar het valse gezang. Dat kan in Casablanca.
Het café is zo compact dat de garderobe en de garderobemevrouw in een kast in het mannentoilet verstopt zitten. Er wordt niet gerookt, wat ook weer nadelen heeft, want daardoor ruik je alle andere luchtjes weer wel. Die ruik je zo erg goed, dat de dj op een bepaald moment over de luidspreker vroeg of iemand op de dansvloer kon stoppen met het laten van scheten.
De samenstelling van het café is uniek: het bestaat uit wilde vrouwen, die bijvoorbeeld de vijftigste verjaardag van een vriendin komen vieren, en uit jonge corpsballen, waar de vrouwen hevig naar lonken. Wat de twee groepen gemeen hebben, is de passie waar zij de valsheid van hun stemmen mee compenseren. Wie wil weten hoe de echte Voice of Holland klinkt, moet eens naar Casablanca gaan.
Behalve vrouwen van vijftig en studenten is het café ook populair bij vrijgezellenfeesters – vrouwen met snorren, mannen in babypak, dat werk. Eén van de aanwezige jongens vertelde over zijn aanzoek: hij had zijn vriendin meegenomen op een zeilboot, op het zeil stond de tekst ‘wil je met mij trouwen?’ Het was natuurlijk al spannend genoeg, maar om alles erger te maken stond er die dag nauwelijks wind. En toen de wind aantrok en hij het zeil hees, zat zijn vriendin te sms’en. Uiteindelijk kwam het toch nog goed, over een maand gaan zij trouwen. Vrolijk nam hij een slok van zijn bier en zette Malle Babbe in. En even, al was het maar de lengte van karaokenummer, zag ik de charme van trouwen in.

In: Parool 29 januari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 24 januari 2011

Wandelingetje

Het was Blue Monday, de dag waarop ik het meest gedeprimeerd hoor te zijn. Dit is een verzinsel van een pseudowetenschapper, gesponsord door een pr-bedrijf; de gelukkigste dag heeft hij ook ‘berekend’, gesponsord door een ijsjesbedrijf. Maar die ochtend leek het ook te kloppen: voor het laatst leegde ik mijn postbus in de Stopera. Het was voor mij een droevige dag, omdat ik altijd met plezier het wandelingetje maak. Maar de tijden gaan vooruit, de postmarkt wordt geliberaliseerd, geholpen door klinkende successen als de privatisering van de NS. En nu doet het postkantoor ook geen postbussen meer.
Voor de laatste keer zette ik mijn fiets aan de Amstelkant en liep langs de oplaadpunten voor elektrische auto’s. Al een jaar haal ik hier mijn post en nog nooit heb ik er een auto zien staan. En nu, op mijn laatste dag, stond er een auto aan het stopcontact.
Ik liep door de draaideuren naar binnen, langs de violist die uit de grond komt, de lange hal door. Het fijnst van de Stopera zijn nog wel de galmende klanken die de hielen van je schoenen voortbrengen, alsof je in een paleis loopt. Die gedachte vervloog snel toen ik de eerste zwerver tegenkwam, met een halve liter Albert Heijnbier in zijn hand. Dit was een ervaren zwerver en hij hield zijn biertje enigszins uit het zicht door een enorme folder uit te klappen en ogenschijnlijk geïnteresseerd te lezen over een operavoorstelling.
Verderop, bij de wand met foto's waarbij ik altijd begin te twijfelen of die bezuinigingen op kunstsubsidies nou zo erg zijn, stond een minder ervaren zwerver, zonder operafolder. Hij werd vriendelijk aangesproken door twee politieagenten die hem naar buiten dirigeerden. Bij de lift stond, zoals altijd, de man in zijn scootmobiel. Hij staat er alsof hij op de lift staat te wachten, maar neemt hem nooit. Misschien een vorm van meditatie?
Met de post op zak voltooide ik mijn wandelingetje naar de uitgang aan de marktkant, om precies te zijn naar het stalletje van de Griek, die zulke lekkere bladerdeeghapjes maakt dat zelfs het meisje van de Vietnamese loempia’s klant is. Uiteindelijk is het halen van mijn post mijn excuus om een lekker, maar moddervet stuk bladerdeeg naar binnen te werken.
Nu is mijn postbus verhuisd naar een kopieerwinkel. Ik wil geen oude lul zijn die roept dat alle veranderingen per definitie slecht zijn. Maar ik zal mijn wandelingetje met de galm, de zwervers, de man in de scootmobiel en de Griek missen.

In: Parool 22 januari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 17 januari 2011

Jaguar

Mijn auto overleed uitgerekend midden in een ijskoude winderige polder in Flevoland. De wegenwacht nam niet eens de moeite om hem aan de praat te krijgen. Een dag later werd ik gebeld door de garage met het slechte nieuws. Ik hakkelde wat terug. “Het verlies van een auto wordt door onze klanten vaak als emotioneel ervaren,” zei de monteur goeiig aan de andere kant van de lijn. Maar ik was helemaal niet emotioneel; ik was kwaad, omdat ik maar een half jaar in deze auto had rondgereden. Dat krijg je met een goedkope tweedehands, wreven vrienden mij in.
Vastbesloten om een betrouwbare auto te vinden, vroeg ik rond bij diezelfde vrienden. Nee, een Renault moest ik niet meer kopen, want Franse motoren waren onbetrouwbaar. Het beste was een Toyota Aygo. Klein, handig voor in de binnenstad en zo zuinig dat je geen wegenbelasting hoefde te betalen. En nog het belangrijkst: betrouwbaar. Ik keek op Autotrack naar tweedehands Aygo’s. Ik werd er niet echt warm van, maar bleef maar tegen mijzelf zeggen dat het beter was zo.
En toen kwam de nieuwjaarsborrel van de VPRO. Zo’n borrel waar je van plan bent om even langs te wippen, maar waar je uiteindelijk om middernacht thuis komt met een blauwe tong van de wijn. Ik raakte in gesprek met een collega, die net een film had gemaakt over nederwiet. Voor de opnames had hij een oude Jaguar aangeschaft waar hij nu vanaf wilde. Enkele maanden daarvoor hadden wij samen een ritje gemaakt in de auto, een Sovereign uit 1990. Ik had toen het gevoel alsof ik op een vliegend tapijt zat, zo zweefden wij door het Amsterdamse verkeer.
Met mijn blauwer wordende tong dacht ik aan het vliegende tapijt en mijn hart begon sneller te kloppen. Met alle macht probeerde ik rationeel te blijven. De Jaguar was een enorme bak, dus lastig inparkeren, helemaal als je al niet zo handig bent. De wegenbelasting zou astronomisch zijn, net als de benzinekosten. De auto was een koopje, wat betekende dat hij elk moment stuk zou kunnen gaan. Jaguars hadden geen goede reputatie, dat wist ik zelfs. Mijn collega vertelde dat het ‘handig was om altijd een flesje olie in de achterbak te hebben’ en dat hij na het rijden ‘voor de zekerheid de contactpuntjes van de accu haalt, want soms loopt hij leeg’, en dat het ‘een echte auto voor een klusser’ was. Ik heb geen enkel verstand van klussen.
Halfdronken glibberfietste ik naar huis, met de sleutels van de Jag in mijn broekzak.
Over een maand of twee zult u mij zien staan, in een winderige Flevopolder, voor de vorm buigend over een rokende motorkap.

In: Parool 15 januari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)

maandag 10 januari 2011

Zelfbeheersing

Ik was een jaar of acht, het was een zondagmiddag en ik verveelde mij te pletter. Als kind lijkt de tijd trager voorbij te gaan en al helemaal de zondag. Winkels waren toen nog gesloten op de Dag des Heren, brood kon je alleen halen bij Theeboom aan de Churchilllaan, de stad was verlaten.
Die dag besteedde ik met het van een tafeltje op de bank springen. Dat ging goed, totdat ik op een scherp potlood sprong dat overeind tussen de bankkussens verstopt zat. Het doorboorde mijn broek en stak diep in mijn lies; twee centimeter verder naar links en ik had nooit kinderen kunnen krijgen.
Ik had geen pijn, de verbazende sensatie van een potlood in mijn been overheerste. Ik weet nog dat ik dacht: zo moet iemand zich voelen als een messenwerper per ongeluk raak gooit.
Veel tijd om na te denken had ik niet, mijn oppas trok het potlood koelbloedig uit mijn been. Een littekentje bleef over, en nu is zelfs het litteken verdwenen en is alleen de herinnering er nog.
Lang heb ik gedacht dat messenwerpers allang niet meer bestaan, in verband met ongetwijfeld een handvol Arbowetten (‘alleen messen met een ergonomische handgreep’).
Maar in België bestaan ze nog. Nota bene de zus van de oppas die het potlood uit mijn been trok, is een professionele messenwerpster. Toen ze in Antwerpen een show gaf, zocht ik haar op. Het leek mij wel een educatief uitje voor de spirituele vorming van mijn petekind, dat daar woont.
Zoals ik had verwacht, ging iemand voor een groot houten bord staan en gooide zij de messen rakelings langs hem heen. Maar daar bleef het niet bij; de man begon te rennen, en telkens als hij omlaag dook of zijn been ergens had gelicht, belandde daar een mes. Of een bijl.
Bijlen zijn gek genoeg gemakkelijker om gericht mee te gooien, vertelde de messenwerpster mij na afloop. Ze zijn logger en zwaarder, waardoor hun traject voorspelbaarder is – dat u het weet.
In al die jaren was er maar één keer een ongeluk gebeurd, en dat was met een medewerker die aan de achterkant van het bord stond. Hij kreeg een mes dat door het bord ging in zijn been.
En wat bleek verder: de man naar wie zij de messen wierp, was de ex-vriend van de messenwerpster. Sinds kort was het uit.
Dag in dag uit messen rakelings langs je ex gooien: de ultieme vorm van zelfbeheersing.

In: Parool 8 januari 2011
Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)