maandag 25 oktober 2010

Walvis

Vorige week schreef ik over de stugge Inupiat-eskimo's, hoog in het noorden van Alaska, en hoe ik een kadowinkel werd uitgegooid die La Bamba heette. We waren er aan het wachten op het begin van de walvisvangst, die door slecht weer maar niet van de grond kwam. Om een postzak met kwade brieven te voorkomen: Inupiat vangen al duizenden jaren walvissen, het hele dorp leeft ervan, en het aantal walvissen dat ze vangen is zo klein dat de walvispopulatie er niet door afneemt.

Zodra de storm over was kregen wij melding dat er een walvis was gevangen en reden naar het strand. In de verte zagen wij een armada van tien kleine vissersbootjes die samen een walvis achter zich aantrokken. Op het strand stond een bulldozer klaar (die gebruiken ze ook al duizenden jaren) en sleepte de walvis het strand op, de duinen over, naar de landingsbaan van het oude vliegveld van Barrow, de enige plek groot genoeg om de dieren te slachten. In de warmte van de cabine van mijn pickup-truck zag ik hoe volwassenen op de 13-meter lange walvis klommen om de dikke laag huid en vet eraf te snijden. De kinderen versleepten de enorme plakken met een vleeshaak.

Door het raam van de pickup leek het wel een soort schilderij van Hieronymus Bosch. Een zee van bloed op een sneeuwwitte landingsbaan, met in het midden een gebouw van vlees met juichende eskimo's erbovenop. Ik besloot toch maar wat dichterbij te gaan. Een groep was met touwen de walvis aan het omkeren. Een van hen merkte op dat mijn handschoenen nog wel heel erg wit waren. Ik pakte het touw en samen draaiden wij de walvis om. Het slachten duurde al een uur of vijf en we moesten opschieten, want als het donker werd zouden de ijsberen komen voor het enige stuk van de walvis dat niet wordt opgegeten: het bot waar de baleinen aan zitten. Ik kreeg een vleeshaak in mijn handen gedrukt en met de andere jongens laadden wij de blubber en het vlees op een truck, die wegreed naar het huis van de kapitein, waar zijn vrouw voor het hele dorp zou koken.

Rond middernacht werd op de radio bekend gemaakt dat het vlees klaar was. Het hele dorp stond in de rij voor het huis van de kapitein. Binnen stonden bakken met walvisvlees te borrelen, en hing er een walgelijke lucht van levertraan. Elke bewoner kreeg een zakje met een paar kilo vlees, tong, hart en muktuk: de huid met een stukje blubber, wat zij als een delicatesse beschouwen (ik vond het naar huid en blubber smaken). Ook wij kregen een tasje: "Jullie zijn toch die jongens die hielpen bij de walvis". Ik liep naar buiten met mijn tasje, op mijn jas en broek een dikke laag walvisblubber. Dus zo maak je vrienden bij de eskimo’s.

In: Parool 23/10/10

7 opmerkingen:

hbeenker zei

Hoe smaakte het verder? Eten ze het voor de smaak of vooral omdat het ze (vroeger) de winter door hielp?

Anoniem zei

Op IJsland heb ik (de nieuwsierigheid won het van mijn principes) een walvisbiefstuk gegeten. Ik vond het erg naar levertraan smaken en niet lekker. Gelukkig maar, dan kost het me tenminste geen moeite dit principe te handhaven :-)

Salty Letters zei

Het is voor deze mensen een rijke bron van eiwitten en vetten, en als het kleinschalig gebeurt zoals je beschreef is het een natuurlijke (logische) vorm van (over)leven.
Daar leidt de populatie niet onder.


Dat is in andere landen ( Noorwegen, Japan om er maar een paar te noemen ) wel heul anders!!

Anoniem zei

De zegeningen van een luxeloos bestaan. Mooie ervaring. Had dit wel willen meemaken.

Anoniem zei

Spannende ervaring
nee ik ga je niet unfollowen

dit is heel iets anders
dan de commerciƫle walvisvangst!

Unknown zei
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
Unknown zei

Unfollowen? Denk er niet aan...! Wat een rijke ervaring!