maandag 6 juni 2011
maandag 23 mei 2011
Jelle - redt het Songfestival
Op het Museumplein – Ajax werd gehuldigd, het bier vloog met blikje en al over mijn hoofd, fans beklommen uitzinnig de daken van de keurige Gabriël Metsustraat – trof het idee mij als de bliksem: ik moest een column schrijven over het Eurovisie Songfestival.
Ja, juist nu! Toegegeven, de laatste keer dat ik naar het Songfestival keek, was met Ruth Jacott. En mijn zus en haar vriend lachten mij hard uit, omdat ik dacht dat dit jaar de Toppers namens Nederland zouden meedoen. Het festival kan mij niet zo heel erg boeien.
Tot ik las dat Nederland niet alleen de finale niet haalde, maar van alle B-landen ook nog eens onderaan was geëindigd, en dat gaat mij te ver. De komende week zal er een clubje van mensen praten over wat er misging, en hoe het beter kan. Volgend voorjaar zullen allerhande mensen weer allerhande adviezen geven, maar dan is het al te laat. Daarom schrijf ik nu deze column, terwijl ik bij deze plechtig beloof er nooit meer over te schrijven.
Hoe Nederland in 2012 het songfestival gaat winnen, in vier simpele stappen:
1. Laat het Nederlandse volk niet meer kiezen wie er naar Azerbeidzjan gaat. Dat werkt niet. Nederlanders kiezen iets wat zij zelf leuk vinden, niet wat de rest van Europa leuk zal vinden. Nederland is sinds de moord op Fortuyn in zichzelf gekeerd, en heeft geen flauw idee wat er verder in Europa speelt. Een slechte raadgever.
2. In plaats daarvan: stel een raad van wijze mannen en vrouwen aan, die uiteindelijk bepaalt wie er namens Nederland mee gaat doen. Mensen die verstand hebben van muziek, en het verkopen van muziek, en het maken van spektakel. In Nederland, en over de grenzen. Als voorzitter stel ik Marc van der Linden voor, die niet alleen in de showbizz zit, maar ook een Oost-Europadeskundige is. En dan kom ik gelijk op het belangrijkste punt:
3. Begrijp Oost-Europa. Hou op met zeuren over oneerlijk stemmen, en accepteer dat daar de meeste stemmen zitten. Deze raad van wijzen maakt een reis langs Moskou, Bakoe en Kiev. Ga een paar bruiloften af, bestudeer de lokale Idols-variant. Voel de hartstocht, het drama en de kitsch. Want wie de harten van Oost-Europeanen wint, die wint het festival.
4. Doe maar gek, want het kan niet gek genoeg. Dit druist tegen alles in wat Nederlands is, maar het zal aanslaan ten oosten van de Oder. Ik stel het volgende voor: volgspot op een vleugel zonder pianist. Maar schijn bedriegt: Wibi Soerjadi springt met een salto uit de vleugel en speelt een romantische ballad. De ballad eindigt als housenummer, met dj Tiësto die speelt op een draaitafel van ijs. Ali B rapt het refrein: één en dezelfde regel in alle talen van de EU. Tijdens het hele nummer houden Ruud Gullit, Robin van Persie en Wesley Sneijder een balletje hoog.
Als Nederland deze stappen volgt, dan sta ik over een jaar weer op het Museumplein. En dan wacht ik geduldig tot Wibi Soerjadi uit zijn vleugel springt.
In: Parool 14 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
Ja, juist nu! Toegegeven, de laatste keer dat ik naar het Songfestival keek, was met Ruth Jacott. En mijn zus en haar vriend lachten mij hard uit, omdat ik dacht dat dit jaar de Toppers namens Nederland zouden meedoen. Het festival kan mij niet zo heel erg boeien.
Tot ik las dat Nederland niet alleen de finale niet haalde, maar van alle B-landen ook nog eens onderaan was geëindigd, en dat gaat mij te ver. De komende week zal er een clubje van mensen praten over wat er misging, en hoe het beter kan. Volgend voorjaar zullen allerhande mensen weer allerhande adviezen geven, maar dan is het al te laat. Daarom schrijf ik nu deze column, terwijl ik bij deze plechtig beloof er nooit meer over te schrijven.
Hoe Nederland in 2012 het songfestival gaat winnen, in vier simpele stappen:
1. Laat het Nederlandse volk niet meer kiezen wie er naar Azerbeidzjan gaat. Dat werkt niet. Nederlanders kiezen iets wat zij zelf leuk vinden, niet wat de rest van Europa leuk zal vinden. Nederland is sinds de moord op Fortuyn in zichzelf gekeerd, en heeft geen flauw idee wat er verder in Europa speelt. Een slechte raadgever.
2. In plaats daarvan: stel een raad van wijze mannen en vrouwen aan, die uiteindelijk bepaalt wie er namens Nederland mee gaat doen. Mensen die verstand hebben van muziek, en het verkopen van muziek, en het maken van spektakel. In Nederland, en over de grenzen. Als voorzitter stel ik Marc van der Linden voor, die niet alleen in de showbizz zit, maar ook een Oost-Europadeskundige is. En dan kom ik gelijk op het belangrijkste punt:
3. Begrijp Oost-Europa. Hou op met zeuren over oneerlijk stemmen, en accepteer dat daar de meeste stemmen zitten. Deze raad van wijzen maakt een reis langs Moskou, Bakoe en Kiev. Ga een paar bruiloften af, bestudeer de lokale Idols-variant. Voel de hartstocht, het drama en de kitsch. Want wie de harten van Oost-Europeanen wint, die wint het festival.
4. Doe maar gek, want het kan niet gek genoeg. Dit druist tegen alles in wat Nederlands is, maar het zal aanslaan ten oosten van de Oder. Ik stel het volgende voor: volgspot op een vleugel zonder pianist. Maar schijn bedriegt: Wibi Soerjadi springt met een salto uit de vleugel en speelt een romantische ballad. De ballad eindigt als housenummer, met dj Tiësto die speelt op een draaitafel van ijs. Ali B rapt het refrein: één en dezelfde regel in alle talen van de EU. Tijdens het hele nummer houden Ruud Gullit, Robin van Persie en Wesley Sneijder een balletje hoog.
Als Nederland deze stappen volgt, dan sta ik over een jaar weer op het Museumplein. En dan wacht ik geduldig tot Wibi Soerjadi uit zijn vleugel springt.
In: Parool 14 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
maandag 16 mei 2011
Jelle - kijkt het liefst naar Salto
AT5 dreigt failliet te gaan en dat is natuurlijk heel erg. AT5 hoort bij Amsterdam, met lekker lullig Amsterdams nieuws, opgelezen door een nieuwslezer die zo erg loenst dat je werkelijk geen woord hoort van wat ze nou eigenlijk zegt. Maar terwijl elke dag wel een protestactie wordt georganiseerd voor AT5 wil ik graag een lans breken voor de meest ondergewaardeerde tv-zender van Amsterdam: Salto.
In mijn studententijd werkte ik bij het lokale Groningse radiostation OOG Radio. In de loop van de middag gingen we eens bedenken wat wij die avond zouden maken. Bij gebrek aan ideeën ging één van ons naar de dichtstbijzijnde
Albert Heijn en haalde een leuke advertentie van de muur. Die nietsvermoedende adverteerders belden wij dan, live in de uitzending. Zo was er een vrouw die gratis dwergkonijntjes in de aanbieding had, en dan vroegen wij of er rond kersttijd al wat vlees aan zou zitten. Dan volgde een tirade in plat Gronings.
Hoeveel luisteraars wij hadden, weet ik niet. Het waren er hooguit honderd en ik denk eerder tien. Maar we maakten ons programma met een bezieling alsof heel Nederland had afgestemd op OOG. Diezelfde bezieling is er bij Salto. Als ik langs de 975 kanalen op mijn televisie zap, blijf ik altijd hangen bij de twee salto’s. Het is de ideale televisie voor als je ’s nachts halfdronken thuiskomt. Salto is de essentie van Amsterdam, en waar ik steeds minder van zie op straat: het is rommelig, anarchistisch en kosmopolitisch.
Je heb het kunsthoekje. Ik kan mij bijvoorbeeld een film herinneren van een naakte vrouw die een uur lang emotieloos in een bakkerij stond, met een enorme bal deeg die telkens uit haar handen dreigde te glippen, wat steeds niet helemaal gebeurde. De rest van de bakkerij werkte door, alsof het volkomen normaal was dat die vrouw er stond.
Dan heb je de buitenlander-tv, waar je nog wat van opsteekt ook. Deze maand keek ik naar een Hindoestaan die verslag deed uit Zuid-India, en een vreemd lang shot van een Antilliaans gezin op een bankstel waarvan iedereen op de jongste na voortdurend in huilen uitbrak. Zoals vaker op Salto verstond ik niet waar het over ging, maar dat maakt het ook wel weer interessant. Ik vermoed dat zij een kerstwens doorgaven aan hun familie op de Antillen, omdat ze dit jaar geen geld hadden om erheen te reizen.
Het is niet altijd even goed, en soms is het heel erg slecht, maar het is in ieder geval origineel en met bezieling gemaakt, en met weinig geld. Ik adviseer alle omroepbazen in deze tijden van bezuinigingen een paar uur naar Salto te kijken, om te zien waar het nou aan ontbreekt in Hilversum.
In: Parool 7 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
In mijn studententijd werkte ik bij het lokale Groningse radiostation OOG Radio. In de loop van de middag gingen we eens bedenken wat wij die avond zouden maken. Bij gebrek aan ideeën ging één van ons naar de dichtstbijzijnde
Albert Heijn en haalde een leuke advertentie van de muur. Die nietsvermoedende adverteerders belden wij dan, live in de uitzending. Zo was er een vrouw die gratis dwergkonijntjes in de aanbieding had, en dan vroegen wij of er rond kersttijd al wat vlees aan zou zitten. Dan volgde een tirade in plat Gronings.
Hoeveel luisteraars wij hadden, weet ik niet. Het waren er hooguit honderd en ik denk eerder tien. Maar we maakten ons programma met een bezieling alsof heel Nederland had afgestemd op OOG. Diezelfde bezieling is er bij Salto. Als ik langs de 975 kanalen op mijn televisie zap, blijf ik altijd hangen bij de twee salto’s. Het is de ideale televisie voor als je ’s nachts halfdronken thuiskomt. Salto is de essentie van Amsterdam, en waar ik steeds minder van zie op straat: het is rommelig, anarchistisch en kosmopolitisch.
Je heb het kunsthoekje. Ik kan mij bijvoorbeeld een film herinneren van een naakte vrouw die een uur lang emotieloos in een bakkerij stond, met een enorme bal deeg die telkens uit haar handen dreigde te glippen, wat steeds niet helemaal gebeurde. De rest van de bakkerij werkte door, alsof het volkomen normaal was dat die vrouw er stond.
Dan heb je de buitenlander-tv, waar je nog wat van opsteekt ook. Deze maand keek ik naar een Hindoestaan die verslag deed uit Zuid-India, en een vreemd lang shot van een Antilliaans gezin op een bankstel waarvan iedereen op de jongste na voortdurend in huilen uitbrak. Zoals vaker op Salto verstond ik niet waar het over ging, maar dat maakt het ook wel weer interessant. Ik vermoed dat zij een kerstwens doorgaven aan hun familie op de Antillen, omdat ze dit jaar geen geld hadden om erheen te reizen.
Het is niet altijd even goed, en soms is het heel erg slecht, maar het is in ieder geval origineel en met bezieling gemaakt, en met weinig geld. Ik adviseer alle omroepbazen in deze tijden van bezuinigingen een paar uur naar Salto te kijken, om te zien waar het nou aan ontbreekt in Hilversum.
In: Parool 7 mei 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
maandag 9 mei 2011
Keukenyoga
Ik heb in Amsterdam vaak het gevoel dat mensen wat agressief zijn omdat iedereen op elkaar gepropt zit. Aan de grootte van de stad kan het niet liggen; in Moskou wonen zestien miljoen mensen, maar nooit stopte een auto omdat ik het lef had met mijn hoofd te schudden. Wel in Amsterdam. Een auto sneed mij op de Hoogte Kadijk. Met wat incidenten achter de rug was ik wijs genoeg om niets tegen de man te roepen. Ik schudde mijn hoofd en fietste verder. Maar het schudden van mijn hoofd was kennelijk genoeg om de man kwaad te maken. Hij trapte op de rem, gooide zijn deur open en riep allemaal dingen die tegenwoordig heel erg normaal zijn om tegen een vreemde te roepen.
Dus besloot ik weer met yoga te beginnen, als medicijn tegen de Amsterdamse road rage. In Moskou had ik een dvd met de titel AM yoga. Elke ochtend een andere yogaoefening, het leek mij een belachelijke onderneming, maar ik vind dat je alles een keer moet proberen. Uiteindelijk deed ik de oefeningen met een religieuze regelmaat. Ik deed ze ’s ochtends in mijn piepkleine Russische keukentje, als mijn vriendin nog lag te slapen. Op het scherm van mijn laptop deed yogi Rodney Yee zijn oefeningen aan de rand van de Grand Canyon. Aanvankelijk gingen de oefeningen niet zo geweldig. Op een bepaald moment tijdens de maandagoefening zegt Rodney: “Als je met je vingertoppen de grond niet kan raken mag je ook je enkels aanraken.” Bij mij kwamen ze niet verder dan mijn knieën (vanwaar ik alsnog vrij uitzicht had op de kakkerlakken onder mijn fornuis). Aan iedereen die nog steeds denkt dat yoga iets vaags en spiritueels is, kan ik vertellen: de spierpijn is echt.
Toen ik uit Rusland terugkeerde naar Amsterdam bleek yoga ineens hipperdehip en was de stad bezaaid met yogastudio’s. Ik besloot een les te proberen bij Bikram Yoga op de Ceintuurbaan. Ik was een half uur te vroeg, maar de klas zat al bijna vol. Met vijftig man zaten we in een kleine ruimte op elkaar gepropt, en alleen via een paar spiegels kon je de instructeur ontwaren. Een paar keer stootte ik het meisje naast mij aan, een paar keer vlogen wat zweetdruppels over mij heen van een fanatieke yogi die voor mij stond.
Ik liet de yogalessen dus maar zitten. Ik kwam er meer gespannen uit dan ik er in ging, en dat kan niet de bedoeling zijn. Diep in mijn rommelkast vond ik de dvd. En sinds kort kruip ik ’s ochtends weer stilletjes uit mijn bed naar de keuken, zonder kakkerlakken, maar met Rodney en zijn Grand Canyon.
Dus besloot ik weer met yoga te beginnen, als medicijn tegen de Amsterdamse road rage. In Moskou had ik een dvd met de titel AM yoga. Elke ochtend een andere yogaoefening, het leek mij een belachelijke onderneming, maar ik vind dat je alles een keer moet proberen. Uiteindelijk deed ik de oefeningen met een religieuze regelmaat. Ik deed ze ’s ochtends in mijn piepkleine Russische keukentje, als mijn vriendin nog lag te slapen. Op het scherm van mijn laptop deed yogi Rodney Yee zijn oefeningen aan de rand van de Grand Canyon. Aanvankelijk gingen de oefeningen niet zo geweldig. Op een bepaald moment tijdens de maandagoefening zegt Rodney: “Als je met je vingertoppen de grond niet kan raken mag je ook je enkels aanraken.” Bij mij kwamen ze niet verder dan mijn knieën (vanwaar ik alsnog vrij uitzicht had op de kakkerlakken onder mijn fornuis). Aan iedereen die nog steeds denkt dat yoga iets vaags en spiritueels is, kan ik vertellen: de spierpijn is echt.
Toen ik uit Rusland terugkeerde naar Amsterdam bleek yoga ineens hipperdehip en was de stad bezaaid met yogastudio’s. Ik besloot een les te proberen bij Bikram Yoga op de Ceintuurbaan. Ik was een half uur te vroeg, maar de klas zat al bijna vol. Met vijftig man zaten we in een kleine ruimte op elkaar gepropt, en alleen via een paar spiegels kon je de instructeur ontwaren. Een paar keer stootte ik het meisje naast mij aan, een paar keer vlogen wat zweetdruppels over mij heen van een fanatieke yogi die voor mij stond.
Ik liet de yogalessen dus maar zitten. Ik kwam er meer gespannen uit dan ik er in ging, en dat kan niet de bedoeling zijn. Diep in mijn rommelkast vond ik de dvd. En sinds kort kruip ik ’s ochtends weer stilletjes uit mijn bed naar de keuken, zonder kakkerlakken, maar met Rodney en zijn Grand Canyon.
maandag 2 mei 2011
Niemandsland
Het terras van de Hema in de Kalvertoren heb ik nooit begrepen. Terrassen bestaan omdat je er in het zonnetje kan zitten. Niet alleen bevindt dit terras zich in een gebouw, het bevindt zich ook nog eens in de kelder van de Kalvertoren. Als je de roltrap omlaag neemt naar de Hema biedt dit terras een scharrige aanblik. Hier zit nooit iemand, behalve wat verdwaalde toeristen en duiven.
Op één man na dan. Een half jaar geleden merkte ik hem voor het eerst op. De man zat er ontspannen en genietend bij, alsof hij eigenlijk met zijn koffie in de lentezon op de Piazza Navona zat. Sindsdien kijk ik elke keer als ik in de Kalvertoren ben of de man er zit. En of ik nou in het weekend kom of door de week: de man zit er. Ik kon er niets van maken. De man zag er veel te net uit voor een zwerver, te ontspannen voor een shopper, en te gelukkig voor een gek.
Vorige week, ik had indexkaartjes gekocht voor mijn Hindilessen, zette ik mij over mijn schroom heen en vroeg de man of ik bij hem mocht zitten. Hij gebaarde naar de stoel tegenover hem, met een vanzelfsprekendheid alsof wij een afspraak hadden. Ik haalde een koffie en toen deed hij zijn verhaal. Vijf jaar geleden belandde hij bij toeval op dit terras, met zijn zoontje, schuilend voor een regenbui. De volgende dag kwam hij weer met zijn zoontje. De derde dag kwam hij alleen, en sindsdien zit hij min of meer elke dag op dezelfde plek. Soms van ’s ochtends vroeg tot sluitingstijd, soms maar voor een paar uur. Hij zit en observeert het stukje van de roltrap naar de Hema. ‘Het niemandsland’, noemde de man het. En voegde eraan toe: “Soms zou ik wel eens een boom willen zijn.” Dit zei hij op een manier waarop het niet gek klonk, wat ik knap vond.
Anderhalf uur praatten wij verder. Over andere, warmere landen, waar het volstrekt normaal is om zonder enig doel elke dag urenlang op dezelfde plek te zitten. Dat ik vroeger na het eten naar de A10 fietste die toen werd aangelegd, en uren naar het asfalt kon staren. Ik was er niet speciaal gelukkig, en het gaf mij geen filosofische openbaringen, maar voor mijn gevoel was het gewoon de juiste plek. We kwamen erachter dat wij persoonlijk heel erg veel dingen gemeen hebben. Al die tijd zat ik met mijn gezicht naar de Hema. De man gebaarde dat ik naast hem moest komen zitten, met zicht op de roltrap en de enorme lichtkoepel die mij nog nooit was opgevallen. Eigenlijk was het wel een lichte en geborgen plek, hier in de buik van de Kalvertoren. Tevreden nam ik de roltrap omhoog. Ik had mijn schroom overwonnen en een vriend erbij, en ook nog eens een vriend waar je altijd terecht kan.
In: Parool 29 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
Op één man na dan. Een half jaar geleden merkte ik hem voor het eerst op. De man zat er ontspannen en genietend bij, alsof hij eigenlijk met zijn koffie in de lentezon op de Piazza Navona zat. Sindsdien kijk ik elke keer als ik in de Kalvertoren ben of de man er zit. En of ik nou in het weekend kom of door de week: de man zit er. Ik kon er niets van maken. De man zag er veel te net uit voor een zwerver, te ontspannen voor een shopper, en te gelukkig voor een gek.
Vorige week, ik had indexkaartjes gekocht voor mijn Hindilessen, zette ik mij over mijn schroom heen en vroeg de man of ik bij hem mocht zitten. Hij gebaarde naar de stoel tegenover hem, met een vanzelfsprekendheid alsof wij een afspraak hadden. Ik haalde een koffie en toen deed hij zijn verhaal. Vijf jaar geleden belandde hij bij toeval op dit terras, met zijn zoontje, schuilend voor een regenbui. De volgende dag kwam hij weer met zijn zoontje. De derde dag kwam hij alleen, en sindsdien zit hij min of meer elke dag op dezelfde plek. Soms van ’s ochtends vroeg tot sluitingstijd, soms maar voor een paar uur. Hij zit en observeert het stukje van de roltrap naar de Hema. ‘Het niemandsland’, noemde de man het. En voegde eraan toe: “Soms zou ik wel eens een boom willen zijn.” Dit zei hij op een manier waarop het niet gek klonk, wat ik knap vond.
Anderhalf uur praatten wij verder. Over andere, warmere landen, waar het volstrekt normaal is om zonder enig doel elke dag urenlang op dezelfde plek te zitten. Dat ik vroeger na het eten naar de A10 fietste die toen werd aangelegd, en uren naar het asfalt kon staren. Ik was er niet speciaal gelukkig, en het gaf mij geen filosofische openbaringen, maar voor mijn gevoel was het gewoon de juiste plek. We kwamen erachter dat wij persoonlijk heel erg veel dingen gemeen hebben. Al die tijd zat ik met mijn gezicht naar de Hema. De man gebaarde dat ik naast hem moest komen zitten, met zicht op de roltrap en de enorme lichtkoepel die mij nog nooit was opgevallen. Eigenlijk was het wel een lichte en geborgen plek, hier in de buik van de Kalvertoren. Tevreden nam ik de roltrap omhoog. Ik had mijn schroom overwonnen en een vriend erbij, en ook nog eens een vriend waar je altijd terecht kan.
In: Parool 29 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
dinsdag 26 april 2011
Droger
Mijn tante Liesje was meer dan een tante. Anderhalf jaar nadat zij is overleden, moet ik nog steeds de neiging onderdrukken haar nummer te bellen als er iets aan de hand is. Ze was een beetje onze moeder. Zo gingen wij twee keer per jaar met haar kleren kopen. Wij gingen dan eerst naar de C&A, en binnen een half uur waren voor mij alle kleren voor de winter of de zomer ingekocht. De rest van de dag besteedden wij met het vinden van de kleren voor mijn twee oudere zussen, wat een stuk ingewikkelder was. Uren stond ik in winkels te wachten waar mijn zussen eindeloos twijfelden tussen die trui met groene neonkleuren of toch die met blauwe neonkleuren (het waren de jaren tachtig). Nog steeds lopen de rillingen over mijn lijf als ik in de Kalverstraat langs kledingzaak Het Bos loop, waar wij een keertje voor mijn gevoel drie volle dagen doorbrachten. Na deze ellende nam Liesje ons mee naar de Hema, waar wij kroketten met brood aten, het hoogtepunt van de dag.
Het moment dat wij het huis van mijn tante leeg moesten halen viel samen met het moment dat ik weer terugkeerde naar Amsterdam. Het was logisch dat ik een deel van de huisraad zou overnemen. Dus gingen de bankstellen, koelkast, oven, droger en een gigantisch televisiemeubel, dat ik samen met mijn tante had gebouwd, naar mijn nieuwe huis.
Dat was, eerlijk gezegd, niet allemaal even handig. Het televisiemeubel bleek niet door het trappenhuis te passen, en moest ik op straat zetten. Andere spullen bleek ik bij nader inzien niet echt nodig te hebben, maar ik weigerde ze weg te gooien. De ingebouwde koelkast liet ik eruit slopen om plaats te maken voor mijn tantes koelkast. De ingebouwde oven was lastiger; daarom heb ik tot op de dag van vandaag twee ovens in mijn piepkleine keukentje.
Een plek voor een eventuele afwasmachine offerde ik op voor de droger van mijn tante. Het probleem met de droger is alleen dat hij niet droogt. Ik ‘gebruik’ hem nu al een jaar, en een jaar lang haal ik kleren uit de droger die nog steeds min of meer nat zijn. Ik kies standaard voor het heetste programma, maar het mag niet baten. De natte kleren leg ik in mijn kast in de stille hoop dat ze daar nog wat verder drogen. Dat gebeurt niet, met het gevolg dat ik rondloop in klamme T-shirts die nog een beetje stinken ook. Nu ik met het lekkere weer alles buiten kan hangen, is die oude droger nog overbodiger. Het is dus tijd om het grof vuil te bellen. En dit klinkt idioot, maar dat valt mij zwaar.
In: Parool 23 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
Het moment dat wij het huis van mijn tante leeg moesten halen viel samen met het moment dat ik weer terugkeerde naar Amsterdam. Het was logisch dat ik een deel van de huisraad zou overnemen. Dus gingen de bankstellen, koelkast, oven, droger en een gigantisch televisiemeubel, dat ik samen met mijn tante had gebouwd, naar mijn nieuwe huis.
Dat was, eerlijk gezegd, niet allemaal even handig. Het televisiemeubel bleek niet door het trappenhuis te passen, en moest ik op straat zetten. Andere spullen bleek ik bij nader inzien niet echt nodig te hebben, maar ik weigerde ze weg te gooien. De ingebouwde koelkast liet ik eruit slopen om plaats te maken voor mijn tantes koelkast. De ingebouwde oven was lastiger; daarom heb ik tot op de dag van vandaag twee ovens in mijn piepkleine keukentje.
Een plek voor een eventuele afwasmachine offerde ik op voor de droger van mijn tante. Het probleem met de droger is alleen dat hij niet droogt. Ik ‘gebruik’ hem nu al een jaar, en een jaar lang haal ik kleren uit de droger die nog steeds min of meer nat zijn. Ik kies standaard voor het heetste programma, maar het mag niet baten. De natte kleren leg ik in mijn kast in de stille hoop dat ze daar nog wat verder drogen. Dat gebeurt niet, met het gevolg dat ik rondloop in klamme T-shirts die nog een beetje stinken ook. Nu ik met het lekkere weer alles buiten kan hangen, is die oude droger nog overbodiger. Het is dus tijd om het grof vuil te bellen. En dit klinkt idioot, maar dat valt mij zwaar.
In: Parool 23 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
maandag 18 april 2011
Ayla en Jondalar
Ooit reed ik met mijn vader dwars van oost naar west door de Verenigde Staten. Ergens in de Blue Ridge Mountains van Virginia kwamen wij een wielrenner tegen die elke heuvel door zijn vrouw omhoog werd gereden in de auto. Bovenop de heuvel stapte de man op zijn fiets en zoefde naar beneden, waar zijn vrouw stond te wachten om hem de volgende heuvel op te rijden. Wij vonden dat verschrikkelijk, en dat heeft vast te maken met onze calvinistische volksaard: dat je alleen recht hebt op iets moois als je eerst hebt geleden. Dan kun je je natuurlijk weer afvragen waarom het calvinisme uitgerekend in Nederland zo aansloeg. Dat heeft volgens mij met het unieke weer te maken. Nederlanders worden voor een korte periode van zonnig weer altijd gestraft met een lange periode van wind, slagregens en natte zadels.
Hoe dan ook, met die instelling las ik toen ik jong was De stam van de holebeer van de Amerikaanse schrijfster Jean Auel. Het is een zeer dik en zeer middelmatig boek over de lotgevallen van Ayla en Jondalar, en speelt zich af in het stenen tijdperk. Er gebeurde natuurlijk heel weinig in die tijd, dus met moeite worstelde ik mij door de hoofdstukken, waar soms pagina’s werden gewijd aan het plukken van bessen of het oversteken van een stroomversnelling. Als beloning kreeg ik de scènes met Ayla en Jondalar, als ze eenmaal in de grot terugkeerden van de jacht.
Internet was er niet in die grot, laat staan televisie, dus vermaakten Ayla en Jondalar zich uitsluitend met elkaar. Dat werd allemaal zeer expliciet beschreven. En zeer uitgebreid: een seksscène nam gemakkelijk twaalf bladzijden in beslag (ik moet overigens de eerste mannelijke schrijver nog tegenkomen die dat doet). Natuurlijk las ik als tienjarige deze passages met oortjes die echt rood werden, en nam alle zwerftochten en medicinale korstmossen die de rest van het boek vulden op de koop toe.
Vervolgens verslond ik ook nog De vallei van de paarden, De mammoetjagers en Het dal der beloften, en toen was het klaar. Ayla en Jondalar hadden kennelijk alle hoeken van de grot wel gezien. Dacht ik. Maar nu, na twintig jaar, heeft Jean Auel een nieuw deel geschreven: Een vuurplaats in steen. Ik heb het boek gelijk gekocht. Zodat ik, als het weer dagenlang regent, kan lezen hoe Ayla bij die stenen vuurplaats, in het flakkerende licht van een smeulend vuur voor Jondalar staat en haar gordel losgespt, waar een gedroogde otter met kruiden aan hangt. En vervolgens langzaam haar tuniek van zich afwerpt. En haar beenkappen, wat dat ook mogen zijn.
In: Parool 16 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
Hoe dan ook, met die instelling las ik toen ik jong was De stam van de holebeer van de Amerikaanse schrijfster Jean Auel. Het is een zeer dik en zeer middelmatig boek over de lotgevallen van Ayla en Jondalar, en speelt zich af in het stenen tijdperk. Er gebeurde natuurlijk heel weinig in die tijd, dus met moeite worstelde ik mij door de hoofdstukken, waar soms pagina’s werden gewijd aan het plukken van bessen of het oversteken van een stroomversnelling. Als beloning kreeg ik de scènes met Ayla en Jondalar, als ze eenmaal in de grot terugkeerden van de jacht.
Internet was er niet in die grot, laat staan televisie, dus vermaakten Ayla en Jondalar zich uitsluitend met elkaar. Dat werd allemaal zeer expliciet beschreven. En zeer uitgebreid: een seksscène nam gemakkelijk twaalf bladzijden in beslag (ik moet overigens de eerste mannelijke schrijver nog tegenkomen die dat doet). Natuurlijk las ik als tienjarige deze passages met oortjes die echt rood werden, en nam alle zwerftochten en medicinale korstmossen die de rest van het boek vulden op de koop toe.
Vervolgens verslond ik ook nog De vallei van de paarden, De mammoetjagers en Het dal der beloften, en toen was het klaar. Ayla en Jondalar hadden kennelijk alle hoeken van de grot wel gezien. Dacht ik. Maar nu, na twintig jaar, heeft Jean Auel een nieuw deel geschreven: Een vuurplaats in steen. Ik heb het boek gelijk gekocht. Zodat ik, als het weer dagenlang regent, kan lezen hoe Ayla bij die stenen vuurplaats, in het flakkerende licht van een smeulend vuur voor Jondalar staat en haar gordel losgespt, waar een gedroogde otter met kruiden aan hangt. En vervolgens langzaam haar tuniek van zich afwerpt. En haar beenkappen, wat dat ook mogen zijn.
In: Parool 16 april 2011. Eerdere columns verschenen in de bundel Van Moskou tot Medan (Prometheus)
Abonneren op:
Posts (Atom)